Na een tijdje wakker te hebben gelegen, vind ik het om 7u00 wel schappelijk om op te staan. Ik kruip uit mijn bed, maar voel me eigenlijk nog moe. Niet fijn, want ik moet van mezelf sit-ups doen. Ik twijfel even omdat ik hier eigenlijk helemaal geen zin in heb, en besluit dat de helft van mijn gewoonlijk aantal vandaag maar moet volstaan. Ik rol mijn turnmatje uit en begin aan mijn dag.
Hierna slenter ik naar de keuken. Ik grijp automatisch naar wat veilig is voor mij. In de kast zie ik een reep chocolade liggen – misschien heb ik hier wel eens zin in, als extraatje? De kast gaat dicht, want ik durf niet. Ik pieker over wat de rest van de dag zal brengen, en stel je voor dat ik nu al chocolade eet en dan straks niet kan beslissen over mijn maaltijden en te veel calorieën binnen krijg! Routineus snijd ik mijn fruit, terwijl mijn gedachten afdwalen naar mijn gewicht. Zou ik meer wegen dan gisterenavond? Ik heb er maar het raden naar, want er is geen weegschaal in de buurt. Ik neem het zekere voor het onzekere: vandaag mag ik absoluut niét bijkomen.
Mijn ontbijt krijg ik op, en op een vreemde manier smaakt het ook wel. Binnen een half uur moet ik op school zijn, dus ik zoek mijn kledij voor die dag uit. Ik weet perfect in welk jurkje ik er op mijn magerst uitzie, en welke trui me net wat dikker doet lijken. Ik twijfel over wat het vandaag wordt: wil ik opgemerkt worden? Of verdwijn ik liever in de massa? Ik ga voor de middenweg en vertrek.
De docent onderbreekt zijn uitleg voor een korte pauze. Overal zie ik leeftijdsgenoten een koek uit hun tas tevoorschijn halen, of een flesje frisdrank. “Dat heb ik helemaal niet nodig, ik voel me zo ook goed”, maak ik mezelf wijs. Iets in mij zegt dat dat pakje speculaas van het meisje naast mij er verrukkelijk uitziet, maar ik duw de gedachte en de honger weg. Ik babbel wat met haar – en plots vraagt ze of ik een stukje wil. Ik word heen en weer getrokken tussen “Ja ik wil!” en “Nee ik durf niet!”. Maar ze kijkt zo vriendelijk, en hey, een stukje kan toch geen kwaad? Ik heb in geen maanden meer speculaas gegeten, en het smaakt hemels. Zou ik zelf straks een pakje gaan kopen…? Nah. Doe ik toch niet.
Het is bijna lunchpauze en een vriendin uit de les vraagt of ik mee een broodje ga eten met haar – “zo eentje met geitenkaas, honing en noten!”. Ik schud uit automatisme mijn hoofd en mompel dat ik thuis eet. Terwijl ik daar mijn veilige boterhammen smeer, voel ik iets van spijt: zo’n broodje had me vast erg gesmaakt, en wat gezelschap kan geen kwaad. Stom van me dat ik geweigerd heb, eigenlijk…
Tijdens de lessen in de namiddag kan ik me amper concentreren. Dat stukje speculaas van deze voormiddag danst door mijn hoofd: was ik zwak omdat ik het opat? Ben ik lui omdat ik vanochtend te weinig sit-ups deed? “Ja,” antwoordt die zieke stem, “je moet beter je best doen vanaf nu”.
Wanneer ik weer naar huis wandel, loop ik langs een bakkerij. De taarten staan verleidelijk uitgestald in de etalage, maar ik draai mijn hoofd weg. “Dat mag ik toch niet”, denk ik weer. Ik vraag me af of andere voetgangers mij zien en me lelijk vinden, of te dik, of te mager.
Het avondeten brengt weer een heuse strijd van wikken en wegen: wat mag ik, wat moet ik, wat durf ik? Mijn hoofd is moe, en mijn buik lijkt tegelijkertijd volledig leeg en bomvol. Ik probeer nog wat televisie te kijken om mijn gedachten te verzetten, maar eigenlijk ben ik gewoon doodongelukkig. Ik voel me slecht en kruip in mijn bed. Ik weet dat de kans groot is dat mijn vrienden nu samen op café zitten, maar ik lig hier en wordt niet meer uitgenodigd omdat ik toch weiger. Ik durf me amper nog te amuseren, ik zou de controle maar eens kunnen verliezen… De nacht is een soort van gekke mengeling van slaap en gepieker, en na al een tijdje wakker gelegen te hebben, vind ik het om 7u00 wel schappelijk om op te staan.
Ik heb veel te veel dagen gehad zoals hierboven beschreven. Anorexia was mijn baas, putte me uit en maakte me ongelooflijk bang en ongelukkig. Een leven met een eetstoornis is geen leven. Gelukkig heb ik hulp gezocht en gaat het ondertussen veel beter met mij. Het belangrijkste was dat ik mijn gedrag aanpaste: die sit-ups hoeven niet meer, ik zeg ja tegen dat broodje met geitenkaas, ik ga koeken kopen, wandel de bakkerij binnen, … Ik lééf weer.
Begrijp met niet verkeerd: het is nog elke dag vechten. Die zieke stem gaat niet van de ene op de andere dag zwijgen, maar moet langzaamaan uitdoven. Ik lig nog vaak in mijn bed te piekeren, maar er is een groot verschil: in het diepst van de eetstoornis zag ik geen uitweg en schaamde ik me, nu heb ik hoop en voel ik me trots. Ik luister niet meer naar dat beestje, en ik kan me weer amuseren met vrienden en urenlang geen zorgen hebben. En dat is het vechten waard, elke dag nog.