Als 15-jarig meisje was ik niet de mooiste, niet de lelijkste en absoluut niet dik. Ik was verlegen, verveelde mij en was op zoek naar iets dat me voldoening kon brengen. Ik begon te lopen en toen ik zag dat mijn weegschaal hierbij een getalletje lager aangaf was ik blij. Waarom? Omdat het een kick gaf. Waarom gaf het een kick? Omdat het leek alsof ik iets bereikt had. Het bleef echter niet bij die ene kilo. Samen met een drang naar controle over alles wat ik at ontwikkelde ik ook een sportverslaving. De perfecte combinatie om volledig verkeerd te lopen. Er groeide een monstertje in mijn hoofd dat heel mijn leven bepaalde, niet alleen maar op het vlak van sport en voeding.

’s Nachts kon ik niet meer slapen, gewoon op bed liggen deed al pijn. Ik was futloos, maar toch kon ik nog steeds blijven lopen. Mijn weegschaal gaf een steeds lager getal aan. Tot op het punt dat ik besefte dat ik dit niet wou. Ik ging samen met mijn moeder naar de dokter. “Gewoon niet meer sporten en elke dag een pak chips en frieten eten!” was zijn raad. Ik ging naar de diëtist. “Je bent goed en gezond bezig, doe zo verder!” vertelde ze mij. Het was niet zo dat ik niets meer at, ik at gewoon veel te weinig om al dat bewegen te compenseren. Op eigen houtje slaagde ik erin om wat bij te komen. Tot dat monstertje zei: “Het is genoeg!”. Echter was het niet genoeg. Ik vond mezelf lelijk en wilde dolgraag bijkomen, maar dat monstertje wou de controle in eigen handjes houden.

De drang om te blijven bewegen en sporten werd helaas nog groter. Alsof ik alleen met mijn loopprestaties kon tonen dat ik iets betekende. Tot ik na 10 jaar mijn lichaam volledig kapot had gelopen. De blessures stapelden zich op en de pijn bleef aanhouden hoewel dokters en specialisten geen oorzaak konden vinden. Na twee jaar zoeken belandde ik bij een dokter waar ik me goed bij voelde. In eerste instantie wou ik overleggen om naar een psycholoog te gaan om van die sportverslaving af te raken. Dit was de eerste keer dat ik totaal onverwacht durfde toegeven dat ik een eetstoornis heb. Ik gaf het niet alleen toe aan de dokter, maar vooral ook aan mezelf. Want hoewel ik wist hoe dit monstertje in mijn hoofd heette, toch bleef ik me wijsmaken dat ik hem nog nooit eerder had gezien. Via de dokter belandde ik bij een diëtiste en vervolgens ook bij een psychologe. Eindelijk voelde ik me gehoord.

Toen gebeurde er iets wat ik nooit voor mogelijk had gehouden, maar waar ik zo hard naar verlangde. Geleidelijk aan kwam ik aan in gewicht. Ik begon er mooier uit te zien. Ik kreeg meer kleur, mijn haar zag er veel gezonder uit. Ik begon te stralen. Het doet geen pijn meer om naar mezelf te kijken. Ik kan eindelijk mooiere kleren aandoen en gaan shoppen zonder met tranen vol teleurstelling terug thuis te komen. Ik moet niet meer mijn armen en benen bedekken als het daar eigenlijk veel te warm voor is, uit angst voor die ongemakkelijke starende blikken en fluisterende kwetsende opmerkingen. Ik sla niet langer uitnodigingen af om met iemand af te spreken of om iets te gaan eten af. Ik kan weer genieten van de kleine alledaagse dingetjes zonder dat het monstertje in mijn hoofd continu om aandacht vraagt.

Ik ben niet meer dat bange en verlegen meisje van 12 jaar geleden. Ik ben een zelfzekere, socialere en vooral ook gelukkigere jonge vrouw. Met de kilootjes die erbij komen lijkt ook de chronische pijn geleidelijk aan te verdwijnen. Achter de vele nieuwe hoofdstukken zit er echter nog altijd dat monstertje verscholen in mijn hoofd. Een monstertje dat niet langer de touwtjes volledig in eigen handen heeft. Genezen ben ik dus nog niet helemaal. Maar er is hoop. De frustraties tegenover de talloze dokters die ik in de afgelopen 12 jaar al was gepasseerd en die het probleem negeerden, is nog steeds enorm groot. Maar nu besef ik dat er wel mensen zijn die luisteren en bereid zijn te helpen. Deze oorlog moet ik niet alleen overwinnen. Deze oorlog moet niemand alleen overwinnen!